maandag 22 september 2014

Vreemde woorden in Drente



In stukken die ik lees uit de provincie Drente kom ik vaak woorden tegen die ik dan opzoek om te begrijpen wat er eigenlijk staat. Want ik wist toch echt niet wat een Keurnoot of rocht was.

Gelukkig is er een encycopedie Drente, ja echt hoor en daar worden heel wat woorden uitgelegd, wel zo makkelijk als je eens van die Drentse stukken onder ogen krijgt. Een aantal van die woorden met uitleg heb ik hieronder gezet. Als je meer wilt lezen ga dan naar: www.encyclopediedrenthe.nl

 

Uit de Encyclopedie Drenthe Online

Keurnoot
Bijzitter of getuige bij rechtshandelingen.
Wanneer de schulte in het kerspel een rocht hield, vergezelden twee plaatselijke eigenerfden hem als keurnoot. Op het rocht werd gezocht naar bewijslast en werden getuigen gehoord in zaken die daarna op ding of goorsprake kwamen. Schulte en keurnoten mochten slechts uitspraak doen over kleine vorderingen en overtredingen. Bij geschillen over onroerend goed werd de rechtszitting van schulte en keurnoten uitgebreid met drie 'zekere' buren. Daarnaast moesten de keurnoten naast de schulte hun handtekening zetten op akten van eigendomsoverdracht, pachtovereenkomsten en schuldbekentenissen.

Rocht
Rechtsgang op lokaal niveau, gehouden door de schulte. Hij behandelde daar geschillen over zaken met een waarde beneden de tien gulden, maar zijn belangrijkste taak was de beslechting van kwesties over onroerend goed. Als getuigen waren daarbij altijd twee keurnoten aanwezig, getuigen uit het eigen dorp, maar wanneer het onroerend goed betrof, waren bovendien drie andere buren, 'seeckeren' genoemd, aanwezig. Van het rocht stond beroep open op de Etstoel.

Eigenerfden
Oorspronkelijk de boeren met een eigen erf, een eigen boerenbedrijf. De term vond vooral ingang in de 16e eeuw, toen de adel probeerde een afzonderlijke stand te vormen. Ten tijde van de Unie van Utrecht (1579) werd gesproken van Ridderschap en Eigenerfden. Vanaf de bestuurshervorming van 1603 waren de Eigenerfden de tweede stand in de Staten van Drenthe, met twee stemmen, tegenover de ridderschap met één stem. Om vast te stellen wie eigenerfde was en dus stemhebbend, bepaalden de Staten van Drenthe in 1618 dat de minimumeis het bezit van 30 mudden zaailand of onroerend goed ter waarde van duizend daalders was. In 1672 werd deze eis bijgesteld tot het bezit van een kwart waardeel in de marke van zijn dorp en onroerend goed ter waarde van duizend daalders, alsmede woonachtig in het eigen dingspil. In 1739 werd de minimale waarde van de onroerende goederen tot 1800 gulden opgehoogd. Het aantal stemmen dat een eigenerfde mocht uitbrengen bij stemmingen in zijn dorp (bij de keuze van volmachten, de collatie van predikanten e.d.) was evenredig aan zijn bezittingen. Wie dus 3600 gulden aan bezit had, mocht twee stemmen uitbrengen.

Dingspil
Ook: Dingspel - Rechtsdistrict, waar dingen en goorspraken werden gehouden. Drenthe was vanaf de bisschoppelijke tijd verdeeld in zes dingspillen: Zuidenveld, Beilen, Diever, Rolde, Noordenveld en Oostermoer. Op dingspilvergaderingen werden ook volmachten naar de landsdag gekozen en de belasting voor de landschap werd per dingspil geïnd. Na ca. 1450 gingen geleidelijk aan deze twee laatste functies over op de kerspelen. Vanaf 1600 bleef voor het dingspil slechts het houden van goorspraken en de benoeming van de etten over. Op de landsdagen werd altijd per dingspil vergaderd en gestemd.

Schulte 

Rechterlijk functionaris op lokaal niveau tot 1811.

Hij werd benoemd door de landsheer of diens stadhouder. Na 1600 deden de drosten een voordracht aan de stadhouder en bepaalden zo in feite de schultenbenoeming zelf. Vanaf 1692 echter lag de benoeming van schulten bij de landsdag.
In beginsel moest de schulte Drent van geboorte zijn. Voor het gewestelijk bestuur was hij het aanspreekpunt in het kerspel, maar hij vervulde ook een rol in civiele procedures. Bovendien was hij verplicht op de goorspraken aan te geven wat er voor onoirbaars in zijn schultambt was gebeurd en diende hij de Drost bij te staan in de vervolging van misdadigers. Tenslotte vervulde hij de rol van notaris door rechtshandelingen vast te leggen en te protocolleren. Drenthe kende een twintigtal schultambten die in sommige gevallen samenvielen met een kerspel (zoals Rolde), maar in andere gevallen een aantal kerspelen of buurschappen omvatten (zoals Pesse, Echten en Ansen).
Op grond van de leer van de volkssoevereiniteit werden na de Bataafse revolutie in februari 1795 de door de Landschap benoemde schulten ontslagen en slechts voor een deel door de buren in de kerspelen herkozen, ook waar meer kerspelen deel uitmaakten van één schultambt. Na de samenvoeging van Drenthe en Overijssel in het Departement Overijssel in 1802 werden ze vrijwel alle herkozen. Na 1802 werden zij niet meer gekozen, maar door een hogere overheid benoemd. De schulte werd niet beschouwd als onderdeel van het kerspel-bestuur. Dit blijkt uit een door het departementaal bestuur vastgestelde taakomschrijving, de 'Instructie voor de schultessen in Drenthe' van oktober 1802. Zijn belangrijkste taken waren handhaving van de openbare orde, inkwartiering van militairen, notariële functies, doorgeven van departementale besluiten aan de buren en het vastleggen van bestuurshandelingen.
In 1811 werden bijna alle schulten maire, burgemeester. De schrijfwijze varieert in Drenthe. In oude stukken leest men meest scholt(u)s of schult(e)s, maar behalve in samenstellingen gebruikt men consequent de slot-s in het enkelvoud en schultessen in het meervoud. In de historische wetenschap wordt niettemin algemeen het woord 'schulte' gebruikt. [Brood & den Teuling]

Goorsprake

Dingspilsgewijze rechtszitting waar de inwoners inbreuken op hun rechten naar voren moesten brengen.
De goorsprake was de aan de Etstoel voorafgaande rechtsgang. Op regelmatige tijden kwamen de dorpen in één dingspil (bijv. Noordenveld, Oostermoer) bij elkaar onder leiding van de drost. Zij waren verplicht misdaden en overtredingen die sinds de vorige goorsprake gepleegd waren, aan te geven. De buren van een buurschap, dus de gezamenlijke inwoners, beslisten dan zelf over de klachten die aan hun uitspraak onderwerpen werden. Was de buren een misdrijf, gepleegd in hun buurschap bekend, dan moesten zij dit aanbrengen op de goorsprake, waarna zij aan de schuldige een boete oplegden. Deze vorm van rechtspraak door de buren noemde men buurtuig. In de 17e eeuw ontwikkelde deze rechtsgang zich in feite tot de aanvang van de procedure voor de Etstoel, de litis contestatio of in de taal van die tijd de litiscontestatie. Eiser en beklaagde brachten hun punten naar voren, zodat vaststond waarover het geschil handelde. Vervolgens werden zij doorverwezen naar de Etstoel.

Etstoel

Drents gerechtshof vanaf de Middeleeuwen tot 1791.
Vanaf het begin van de 15e eeuw bestond de Etstoel uit een voorzitter, de Drost als vertegenwoordiger van de landsheer, en 24 etten. De etten kwamen uit de zes dingspillen (de middeleeuwse rechtsdistricten) Zuidenveld, Beiler dingspil, Dieverder dingspil, Rolder dingspil, Noordenveld, Oostermoer, die elk vier etten afvaardigden. In de Middeleeuwen vergaderde de Etstoel drie keer per jaar. Deze zittingen heetten lottingen. De dagen en plaatsen van die bijeenkomsten lagen vast in het Landrecht van Drenthe: de tweede maandag na Pasen, ook wel 'Zworenmaandag' genoemd; dinsdag na Pinksteren en op de feest-dag van Sint Magnus, 19 augustus. De eerste twee lottingen in het jaar werden gehouden in Rolde, het derde lotting, het Magnuslotting, in de kerk in Anloo.
De Etstoel kreeg in de loop van de 17e eeuw zijn zetel in het provinciehuis in Assen. In 1632 werd voor het laatst in de kerk in Anloo vergaderd, in Rolde voor het laatst in 1688. Nog twee keer per jaar werd er vergaderd: eind mei begon de zomerlotting, half oktober de winterlotting.
De Etstoel sprak in principe recht in civiele zaken, geschillen tussen ingezetenen onderling. In strafrechtelijke aangelegenheden had de Etstoel aanvankelijk geen taak. De meeste vergrijpen die in Drenthe begaan werden, vonden behandeling op de zogenaamde goorsprake. Later, in de 17e en 18e eeuw, behandelden de drost en zes etten de strafzaken die in Drenthe aangebracht werden. Dit college heette Drost en Geconvoceerde Etten. Bijzonder was dat de rechters, de etten, geen juristen waren, maar leken, boeren afkomstig uit de gehele provincie, met bezit en enig aanzien in het eigen dorp, en ongetwijfeld gezond verstand. Zij zullen juridische steun gehad hebben van de griffier van de Etstoel, die wel jurist was. Pas in 1791 namelijk werden de lekenrechters vervangen door rechtsgeleerden en werd de Etstoel Hof van Justitie.
De Stichting Etstoel Anloo voert sinds 1987 elk jaar op de derde zaterdag van augustus een Etstoelzitting in de kerk van Anloo op, gebaseerd op procesdossiers van de Etstoel, en organiseert een traditionele jaarmarkt om fondsen voor onderhoud van het kerkgebouw te werven. [Brood]

Buurschap

Dorp, gemeenschap van eigenaren van erven, de organisatie van het autonome dorp.
De buren besluiten gezamenlijk over alle buurschapszaken, zoals gemeenschappelijk bezit (de buur- of boermarke), gebruik van de es, vaststelling van willekeuren en boeten, zorg voor wegen en waterlossingen en aangifte van overtredingen. Om gerechtigden in het gemeenschappelijk bezit die geen 'buur' waren aan te duiden gebruikte men allengs de term 'markegenoten'. Ook na de invoering van gemeenten in 1811 bleef de buurschap - vaak onder de naam 'boer' - bestaan. Weliswaar ontnam de scheiding van de marken in de 19e eeuw aan de buurschap een belangrijk deel van zijn bestaansrecht, in vele dorpen bleef de 'boer' of de 'boermarke' bestaan tot vandaag aan toe.

Willekeur
Regeling door de inwoners van de Drentse dorpen, de buren of markegenoten, van dorpszaken, zoals het gebruik van de essen en woeste landen, de verdeling van aandelen (waardelen) in de gemeenschappelijke grond, het beheer van wegen en waterlossingen. De uitvoering van deze willekeuren was toevertrouwd aan een of meer volmachten.

Landrecht

Codificatie van het Drentse gewoonterecht in 1412 door Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht.
De bisschop had voor deze eerste schriftelijke vastlegging zowel mondelinge als schriftelijke informatie verzameld. De term 'landrecht' voor algemeen geldende, hoewel nog niet op schrift gestelde, rechtsregels was al in de 14e eeuw gangbaar. Het landrecht bevatte alleen bepalingen voor de verhouding tussen de Drenten en hun landsheer, de bisschop. Ze betroffen het strafrecht en strafrechtproces, de rechterlijke organisatie, speciaal het functioneren van de Etstoel, en bisschoppelijke belastingheffing. Het burgerlijk recht ontbrak geheel. Het recht van de Drenten om op elk niveau (buurschap, kerspel, dingspel, landschap) te vergaderen en besluiten te nemen, het algemene keurrecht, was de enige staatsrechterlijke bepaling die erin voorkomt.
Het landrecht werd in 1447, 1492 en 1500 door de Utrechtse bisschop gewijzigd en uitgebreid. Bovendien werd het steeds met jurisprudentie van de Etstoel aangevuld. De Drenten hadden een grotere zelfstandigheid en hun landrecht was veelomvattender en diepgaander dan elders het geval was. Hoewel de Drenten geen deel hebben gehad aan de bezegeling van het landrecht, is duidelijk dat zij grote invloed hebben gehad bij de samenstelling. Onder de regering van Filips II bleek er behoefte te bestaan aan de optekening van het geldende recht in de vele gebieden die van diens grote rijk deel uitmaakten. Van de Drentse rechtsregels en -gewoonten werd in 1557 een rapport opgesteld. Formeel is dit geen wetboek, maar het rapport laat wel zien hoe het landrecht en de vonnissen zich tot geldend recht hadden ontwikkeld.
Eenmaal deel uitmakend van de Republiek der Verenigde Nederlanden, zij het in een tweederangs positie, was Drenthe baas in eigen huis. De Staten waren soeverein en traden als wetgever op. Een eerste product was het landrecht van 1608, waarvan onduidelijk is of het nu gelding heeft gehad of niet. Zeker is dat wel van het landrecht van 1614. Dit nieuwe wetboek bleef een eeuw lang van kracht, zij het dat het nooit gedrukt werd. Vanzelfsprekend namen de Staten van Drenthe regelmatig besluiten die een aanvulling of wijziging van het landrecht betekenden. Meestal werden deze besluiten bekend gemaakt in plakkaten. Aan het begin van de 18e eeuw was er zoveel aangepast, dat het de Staten verstandig leek een nieuw landrecht uit te vaardigen. Dit landrecht van 1712 bleef tot de Napoleontische wetgeving van kracht, hoewel ook dit regelmatig werd geactualiseerd.
Het landrecht van 1614 is modern uitgegeven door J.E. Ennik, Het landrecht van Drenthe van 1614 (Meppel 1979), het landrecht van 1712 werd in 1713 als zelfstandige uitgave gedrukt te Groningen (bij Catharina Zandt) en in 1718 te Meppel (bij Jan Lensink). [Brood & Nip]

Geen opmerkingen: