Een verre voorvader van mij was apothecar . Hij deed examen op 24 augustus 1789 en vestigde zich in Rotterdam. Zijn naam is Leendert Harte, geboren in Rotterdam op 27 februari 1766, als zoon van Johannes Harte en Teuntje Vissenburg, trouwt de eerste keer in Rotterdam op 6 mei 1792 met Anna van Mulm, geboren in IJsselmonde op 2 maart 1767, als dochter van Kornelis van Mulm en Krijntje Pieters Buijs. Zij overlijd in Rotterdam op 31 december 1817. Leendert trouwt voor de 2e keer in Rotterdam op 17 maart 1819 met de weduwe Adriana Catharina Cabel, dochter van Jan Cabel en Elisabeth Smits. Zelfs na heel veel spitten heb ik tot nu toe nog niet de plek gevonden waar hij zijn werk uitvoerde. Bij zijn 1e huwelijk in 1792 woonde hij op de Schiedamschedijk, van 1793 tot 1799 woonde hij in de Breestraat waar zijn 4 kinderen, 1 zoon Johannis, 1793, die maar 4 jaar en 5 maanden oud werd en 3 dochters , te weten: Krijntje in 1794, Teuntie in 1796 en Cornelia 1799 geboren werden. In 1799 vinden we hem wonend op de Oppert naast de blikslager te Rotterdam. Leendert overlijd in Rotterdam 13 oktober 1821.
Zijn naam en de examen datum heb ik ook gevonden in het boekje Biografische index van Nederlandse apothekers tot 1867. een uitgave van Rotterdam Erasmus Publishing 1992, ISBN 90-5235-030-2.
Zijn naam en de examen datum heb ik ook gevonden in het boekje Biografische index van Nederlandse apothekers tot 1867. een uitgave van Rotterdam Erasmus Publishing 1992, ISBN 90-5235-030-2.
Stukje geschiedenis uit de apothecars gildeboeken (gilden waren een soort beroepsgroepinstellingen die alles wat met het betreffende beroep van doen was bijhielden en een inschrijfgeld inden en de opleidingen noteerden met naam van de leerling tot meester):
Uit het keur van den 24e arpril 1717 van Rotterdam komt deze eed die bij admissie tot het gilde in handen van burgemeesteren moest worden afgelegd. Het luidt aldus:
Ik belove en swere,dat ik alle medicamenten na den inhoud van de lijst, bij de Heeren van de Wet gemaekt of nog te maken, en na den inhoud van de Ordonnantiën, die mij sullen werden vertoont, in alle opregtigheid met goede ingrediënten sal bereyden.
Dat ik aen geene doctoren eenige vereeringen, recognitien, of renumeratien sal geven, om daerdoor neringe te bekomen of bekomen neringe te erkennen.
En dat ik ook aen geene doctoren part in de winst sal geven.
Soo waerlijk helpe mij God Almagtig!
Zou onze Leendert deze eed ook afgelegd hebben?
Bij de oudste keur in 1707 was bepaald, dat een leertijd van drie jaar, onverschillig waar, voldoende was voor een kandidaat-gildebroeder om tot de proef te worden toegelaten. Het gevolg was, dat velen werden toegelaten, die elders hun leerjaren hadden doorgebracht; maar toen dekens en hoofdlieden hiertegen rekwestreerden, werd een leertijd binnen de stad verplichtend gesteld en ook in de nieuwe keur van 1717 werd een proeftijd op een winkel binnen deze stad gehandhaafd, doch in een volgend artikel werd voor een meesterknecht, van buiten komende de helft van den proeftijd voldoende.
De getuigschriften van de toegelaten apothekers waren natuurlijk deftig in het Latijn gesteld en voorzien van het gedrukte zegel van het gilde, met het jaartal 1650 en waarvan het randschrift luidt: "Potentia nobis herbarum subjecta" dat wil zeggen:
Onderscheidene van dergelijke formulieren zijn nog in het Archief der Gemeente Rotterdam voorhanden.
Een hele interesante website is de website www.engelfriet.net als je meer over de geschiedenis van Rotterdam wilt weten.
Uit het keur van den 24e arpril 1717 van Rotterdam komt deze eed die bij admissie tot het gilde in handen van burgemeesteren moest worden afgelegd. Het luidt aldus:
Ik belove en swere,dat ik alle medicamenten na den inhoud van de lijst, bij de Heeren van de Wet gemaekt of nog te maken, en na den inhoud van de Ordonnantiën, die mij sullen werden vertoont, in alle opregtigheid met goede ingrediënten sal bereyden.
Dat ik aen geene doctoren eenige vereeringen, recognitien, of renumeratien sal geven, om daerdoor neringe te bekomen of bekomen neringe te erkennen.
En dat ik ook aen geene doctoren part in de winst sal geven.
Soo waerlijk helpe mij God Almagtig!
Zou onze Leendert deze eed ook afgelegd hebben?
Bij de oudste keur in 1707 was bepaald, dat een leertijd van drie jaar, onverschillig waar, voldoende was voor een kandidaat-gildebroeder om tot de proef te worden toegelaten. Het gevolg was, dat velen werden toegelaten, die elders hun leerjaren hadden doorgebracht; maar toen dekens en hoofdlieden hiertegen rekwestreerden, werd een leertijd binnen de stad verplichtend gesteld en ook in de nieuwe keur van 1717 werd een proeftijd op een winkel binnen deze stad gehandhaafd, doch in een volgend artikel werd voor een meesterknecht, van buiten komende de helft van den proeftijd voldoende.
De getuigschriften van de toegelaten apothekers waren natuurlijk deftig in het Latijn gesteld en voorzien van het gedrukte zegel van het gilde, met het jaartal 1650 en waarvan het randschrift luidt: "Potentia nobis herbarum subjecta" dat wil zeggen:
De kracht der kruiden is aan ons onderworpen
Onderscheidene van dergelijke formulieren zijn nog in het Archief der Gemeente Rotterdam voorhanden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten